- Na de les kunnen de kinderen de mythe van het Monster van Loch Ness vertellen.
Vorm
- De leerlingen kunnen afsnijding gebruiken om het monster dicht bij te laten lijken.
- De leerlingen kunnen het monster er eng uit laten zien.
Materiaal/techniek
- De kinderen kunnen gebruik maken van Oost-Indische inkt met een kroontjespen en ecoline met een kwast.
Beschouwing
- De kinderen kunnen vertellen hoe ze gebruik hebben gemaakt van de bovenstaande doelen.
Werkwijze
- De leerlingen tekenen het (enge) Monster van Loch Ness, zoals zij denken dat hij er uit ziet.
Onderzoek
- De leerlingen kunnen de verschillende technieken met de kroontjespen en de ecoline ontdekken en op een enge manier gebruik gaan maken van de afsnijding.
2. Lesopbouw
Introductie
Ik vertel de kinderen dat ik wel eens naar schotland op vakantie ben geweest bij een enorm meer, en dat ik lekker aan de kant zat te genieten van het uitzicht, toen ik ineens een groot monster zag. Dus ik heb daar natuurlijk een paar foto's van gemaakt en in een dia presentatie achter elkaar gezet. De laatste foto die ik laat zien is een foto van het monster van heel dichtbij. Kinderen zullen zich dan waarschijnlijk gaan afvragen hoe ik die foto van zo dichtbij heb kunnen maken. Ik leg ze dan vervolgens de mythe van het monster van Loch Ness uit.
Informatie
Ik leg de kinderen vervolgens uit dat we een ansichtkaart gaan maken met het monster van Loch Ness erop. Ik vertel met welke materialen we gaan werken en laat even kort zien hoe ze die moeten gebruiken. De kinderen kunnen dan om me heen staan om het beter te kunnen zien.
Instructie
Ik leg uit dat het monster er eng uit moet zien en dat ze daarbij gebruik moeten maken van afsnijding. Ik geef een paar korte voorbeelden van afsnijding, zodat ze begrijpen wat het betekend. Dan mogen ze gaan schetsen. Als hun schets af is mogen ze hun hand opsteken en dan kom ik bij ze langs. Als de schets aan alle randvoorwaarden voldoet krijgen ze het papiertje met de daarop voorgedrukte ansichtkaart en dan mogen ze het voor het echt gaan maken.
Afsluiting
Iedereen mag zijn eindwerk op de instructietafel leggen. Daarna mogen ze alles opruimen en schoonmaken. Ik vertel waar alle materialen horen te staan en vraag of ze weer om de instructietafel heen willen gaan staan als alles opgeruimd is. Daarna kijken we met z'n allen naar de eindwerken en vraag ik vragen zoals:
- In welk werk is heel goed gebruik gemaakt van afsnijding?
- Welk monster ziet er het engste uit?
- Welke ansichtkaarten lijken op elkaar en welke niet?
- In welke ansichtkaarten is goed gebruik gemaakt van de materialen?
Na de reflectie mogen de werken in het droogrek. Als deze niet aanwezig is mogen ze op de instructietafel blijven liggen, zodat ze kunnen drogen.
1. Ga op zoek naar de betekenis, vorm, klankaspecten en bepaal welke luisterstijlen gestimuleerd worden. Betekenis:
Dit lied gaat voor mij over het halen van een grote prestatie. Als ik het luister voel ik een zekere trots in mezelf, ook al lig ik languit op de bank niks te doen.
Vorm:
Er is geen refrein in dit lied. Wel is er veel variatie en op eerder voorgekomen delen uit het lied. In het midden van het lied is een groot accelerando; de muziek gaat er steeds sneller. Na dit accelerando gaat het weer veel langzamer, maar worden er veel snelle noten gespeeld, waardoor je denkt dat het alsnog heel snel gaat.
Klankaspecten:
Het lied begint rustig met vooral de lagere instrumenten. Verder in het lied komen er meer instrumenten bij, vooral uit het hoge register, en wordt het lied ook grootser. Het is door een symfonie orkest gespeeld.
Luisterstijl:
Zowel musicerend als creatief luisteren wordt gestimuleerd. Je luistert er musicerend naar, omdat er telkens een nieuwe laag instrumenten bijkomt en je dus kunt luisteren naar de nieuwe instrumenten terwijl je de instrumenten die al speelden niet uit het 'oog' verliest.
Je kan er ook creatief naar luisteren door het trotse gevoel dat je erbij krijgt. Waarom heb je dat gevoel nou? Waardoor komt het dat je je trots voelt? Hier kun je zelf een verhaal bij bedenken, waarbij het creatieve aspect naar voren komt.
2.Vraag je af hoe kinderen luisteren en wat je kinderen kunt laten ontdekken met dit muziekstuk.
Ik vraag me af of de kinderen ook een trots gevoel krijgen bij het luisteren van dit lied en of ze er ook al een verhaaltje bij maken in hun gedachten. Dit muziekstuk is gespeeld door een symfonieorkest. Er zijn niet veel kinderen die naar symfonieorkesten luisteren, dus ik kan ze vragen naar de instrumenten die ze horen en ze zo nodig een beetje aansturen.
3. Bepaal welke opdracht je wilt koppelen aan het stuk.
Ik heb zelf hierboven al meerdere malen de woorden gevoel en verhaaltje genoemd, dus ik zou daar dan ook een opdracht mee doen. Je laat de kinderen een verhaaltje schrijven waarin het gevoel dat ze voelen tijdens het luisteren duidelijk naar voren komt.
4. Beschrijf wat de kinderen doen.
De kinderen moeten eerst aandachtig naar het hele lied luisteren. Daarna mogen ze hun verhaaltje schrijven, terwijl het lied zachtjes op de achtergrond blijft spelen, zodat je zeker weet dat hun verhaal bij het lied blijft passen.
5. Kies een didactische werkvorm voor de activiteit.
Bespreek samen met de klas het lied na. Wat hebben ze gehoord? Wat hebben ze erbij gevoeld?
Dit doe je klassikaal. Daarna mogen ze alleen of in tweetallen aan het verhaal schrijven. Ik heb ervoor gekozen, omdat er ook leerlingen zijn die het heel moeilijk vinden om te beginnen met hun verhaal en zo de opdracht niet maken. In tweetallen kunnen ze elkaar dan op gang helpen.
6. Bekijk of je gebruik kan maken van coöperatief leren.
Ik denk dat dat mogelijk is bij deze opdracht. Er zijn altijd kinderen die moeite hebben om te beginnen, of kinderen die moeite hebben om hun gedachten te verwoorden. In tweetallen kunnen ze elkaar dan helpen en van elkaar leren. Ik wil de leerlingen echter ook de kans geven om zelfstandig te werken en hun fantasie de vrije loop te geven, omdat ik dat ook heel belangrijk vind. De leerlingen mogen dus zelf kiezen wat ze liever hebben.
7. Zorg voor een verrassende openingsopdracht.
Ik laat een plaatje zien van de jongste beklimmer van de Mount Everest, Ik vraag dan hoe ze denken dat deze jongen zich gevoeld zou hebben en welke muziek daarbij hoort. Daarna laat ik het lied horen en vraag ik of het bij hun gevoel aansluit.
8. Bepaal hoe je de opdracht wilt nabespreken.
Ik vraag of er kinderen zijn die hun verhaal aan de rest van de klas willen voorlezen. Zij kunnen dit dan doen. Daarna kun je als er ruimte voor is de verhalen ergens ophangen zodat iedereen ze kan lezen.
9. Laat, voor je in de praktijk aan de slag gaat, een willekeurig iemand dezelfde opdracht. Bespreek je bevindingen met de ander.
Ik heb een vriend van mij gevraagd of hij de opdracht wilde maken, en diezelfde dag nog stuurde hij dit verhaal terug:
Ik ben zo moe. Zo koud. Zo leeg. Ik ben er bijna, maar ik weet niet of ik door kan gaan. Ik zet een stap. En nog één. Nog éen. Ik moet door blijven gaan. Ik kan niet opgeven. Ik ben zo ver gekomen, ik MAG nu niet opgeven. Niet denken aan de koude, niet denken aan de pijn. Ik heb het gevoel dat ik elk moment op de grond kan zakken. Ik voel m’n voeten bebloed in m’n schoenen zitten. Ik moet denken aan het doel: de top. Ik blijf deze gedachte maar herhalen in mijn hoofd. Ik kijk over mijn schouder naar mijn vriend. Hij is afgezien van wat gekreun of gesteun doodstil. Ik weet dondersgoed dat hij het nog zwaarder moet hebben. Vanwege mijn verwondingen heb ik een deel van mijn bepakking aan hem moeten geven.
Het voelt alsof we maar tien meter per uur lopen. Wat als ik nou even rustig hier zou gaan liggen? Niemand zou het erg vinden. Vergeleken met het vooruitzicht van uren lopen, is de grond hemels. Ik zou het zo doen, als het niet voor mijn vriend was. Hij heeft mij nodig, net zo hard als ik hem.
Ik kom aan bij de top en ik plof neer in de sneeuw. Op dit moment maakt niks meer uit. Niet de pijn, niet de koude, niet de vermoeidheid. Voor een moment is het stil. Mijn brein is verward door de uitputting en de koude. Waar is mijn vriend?! Opeens heb ik weer al m’n energie terug en ik voel helemaal niks meer van de pijn en de koude. Ik ren naar de plek waar ik vandaan kom. Ik zie dat hij bijna aan de top is en ik pak zijn hand. Ik trek hem omhoog en we staan samen op de top. Ik bel de helikopter om ons op te halen. Wachtend op de helikopter bewonder ik het prachtige uitzicht. Het is zo mooi. Deels door de gure wind en deels door deze beloning, rolt er een traan over m’n wang. Het duurt niet lang voordat deze bevriest. Het maakt me allemaal niets meer uit, ik ben in extase. Ik sta op en schreeuw zo hard als ik kan. Ik heb het gehaald! Wat zal ik thuis wel niet te vertellen hebben!
Ik heb de schrijver gevraagd wat hij van de opdracht vond. Hij vond het wel leuk om te doen, maar hij was wel bang dat het niet was wat ik in gedachten had. Ik kan dat oplossen door van tevoren aan te geven dat alles goed is, zolang het maar bij je eigen beleving aansluit.
Ik heb hem ook gevraagd wat hij van het lied vond. Hij vond het een leuk nummer, het gaf een goede sfeer en dat kon je gelijk in je verhaal gebruiken. Hij had het lied ook op de achtergrond tijdens het schrijven en als hij was afgelopen speelde hij het opnieuw af.
10. Pas naar aanleiding van de bevindingen de opdracht aan.
Ik heb nog overlegt met die vriend, en het enige wat hij anders zou doen is nog van te voren melden dat het altijd goed is, zodat de leerlingen niet onzeker de opdracht in gaan. Voor de rest vond hij het een leuke en goede opdracht.
Ik heb voor deze opdracht een medestudent om feedback gevraagd. (Laura van Kouwen)
Zij vond de opdracht zelf leuk, maar vroeg zich af of het lied niet te spannend was en of ik niet beter een vrolijk lied had kunnen gebruiken. Ik heb haar uitgelegd dat een klein avontuurtje makkelijker is om te schrijven dan een vrolijk verhaaltje. Daar kon ze zich wel in vinden.
Voor muziek kregen we de opdracht om een grafische partituur te maken. Hierboven zie je mijn resultaat. Ik zal hem nu analyseren aan de hand van het KVB model.
Klank Toonhoogte:
De toonhoogte is bij alle regels hetzelfde, behalve bij de derde regel. Daar moet je eerst van laag naar hoog het geluid van de wind nadoen met je stem en vervolgens het geluid van een optrekkende auto. Je kunt aan de symbolen zien wanneer je met je stem omhoog moet en wanneer weer omlaag.
Toonduur:
Bij het klappen en het stampen is de toonduur hetzelfde, je kunt namelijk niet een klap aanhouden. Bij de derde regel kun je de toonduur echter duidelijker zien. Zo zie je bij de optrekkende auto namelijk dat het ene streepje langer is dan de andere. De langere streepjes duren dan ook langer dan de kortere.
Toonsterkte:
In de eerste en in de laatste regel is heel duidelijk toonsterkte te zien. De kleine symbolen houden in dat je zachtjes moet spelen en de grote symbolen houden in dat je heel sterk moet spelen. In de derde regel is de toonsterkte niet heel duidelijk te zien, maar moet het meer een automatisme zijn. Als je de wind bijvoorbeeld op 'woee' nadoet, dan merk je dat je, naarmate je hoger gaat, sterker gaat spelen.
Klankkleur:
Dit stuk wordt vooral met 'bodysounds' gemaakt; dit stuk doe je vooral met je eigen lichaam. Je moet bijvoorbeeld in je handen klappen of op de grond stampen. Ook moet je je stem gebruiken voor de wind, de auto en de trein.
Vorm Herhaling:
Er is herhaling aanwezig. Zo moet de eerste regel letterlijk twee keer gedaan worden. Ook op de tweede regel moet je na elkaar twee keer klappen en twee keer stampen en dat vervolgens nog een keer doen. Ook moet je twee keer achter elkaar het geluid van de wind maken. Er is dus veel herhaling aanwezig.
Contrast:
Ik heb gezorgd voor contrast door de eerste en de laatste regel zacht te laten beginnen, dan sterker te laten worden en dan weer zacht te eindigen. De middelste regels hebben dit niet en hebben maar één sterkte. Dit zorgt voor contrast.
Variatie:
De laatste regel is een variatie van de eerste regel. Je begint zachtjes, wordt steeds sterker en neemt dan weer af. Het geluid dat er bij gemaakt wordt is echter anders. Zo moet je bij de eerste regel klappen en bij de laatste regel het geluid van een trein nadoen.
Betekenis
Bij het maken van deze partituur had ik een druk treinstation in gedachten. Je hoort mensen langs komen, je hoort auto's vertrekken, de wind waaien en treinen aankomen. Dit is echter wat ik in gedachten had, maar iedereen heeft een eigen beeld bij een muziek stuk, dus het kan best zijn dat iemand anders iets anders hoort.